Achteraf bezien hing het al jaren in de lucht: er zou weer eens een Nederlander op het hoogste trapje staan van een Grote Ronde. Mollema deed al een paar keer écht goed mee in de Tour. Kruiswijk en Dumoulin waren er al een keer in de buurt. Maar dat er ook echt daadwerkelijk een Nederlander zou winnen, dat leek nog erg ver weg. Daarvoor waren er toch vaak net iets betere klimmers. Of slimme ploegentactiek van rijke ploegen met genoeg helpers. Nederlanders leken toch niet helemaal sluw genoeg voor dat werk. Tot Tom Dumoulin. Ook hij had zwakkere dagen, maar zijn concurrentie kon ook geen grote klappen uitdelen. Dumoulin kraakte regelmatig maar brak nooit. De sympathieke grijns op z’n gezicht, het nuchtere commentaar na afloop en z’n goeie moed deden de rest. In de afsluitende tijdrit moest hij 53 seconde goedmaken op Quintana, en dat was eigenlijk al gebeurd na 8 kilometer. Er was na 8 (!) kilometer al nauwelijks meer sprake van objectieve spanning, maar toch bleef het tot het einde zenuwslopend. Gelukkig liet de Italiaanse regie nog wat verkeerde tijdsverschillen zien, en klokjes die niet synchroon liepen: dat maakte het alleen maar spannender. Als Dumoulin geen sportman van het jaar wordt, dan weet ik het ook niet meer.