Gisteren viel ik met mijn zoon van m’n fiets. Na mijn val keek ik snel hoe hij er aan toe was. Behalve geschrokken had ie niets en zelf was ik op een schaafplek op m’n linkerknie ook niet gewond.

Zo’n valpartij (er reed een jongetje tegen ons achterwiel) doet je eventjes beseffen dat je behoorlijk kwetsbaar bent op twee dunne bandjes. De schrik zit er de rest van de dag nog best in.

Mijn woonplaats Groningen is een uitstekende plek om de fiets te nemen, in een radius van ongeveer 2,7 kilometer is werkelijk alles te bereiken en is de fiets veruit de snelste methode, afgezien van wat deelscooters die het stadsbeeld nu (waarschijnlijk tijdelijk) vervuilen.

Ik had ooit een Amerikaanse vriend te logeren in Utrecht, en hij vroeg zich af hoe iedereen zo probleemloos kon fietsen in zulke drukte. Dat deed hij terwijl ie achter op mijn fiets op de bagagedrager zat, iets dat ie vanzelfsprekend ook nog nooit had gedaan.

Die vraag houdt me nog steeds wel bezig, bijvoorbeeld op drukke kruispunten waar veel fietsers tegelijkertijd oversteken.

Ik zie daar ook veel buitenlandse studenten oversteken. Zij hebben het beduidend moeilijker om goed te integreren in de fiets-mores van de stad.

Een aantal observaties hoe we dit doen:

  • Doorfietsen. Ik was eens in Carmel, een schattig plaatsje langs de Route 1 in Amerika waar ik door werkelijk iedere automobilist op ieder kruispunt ruimschots werd voorgelaten. Hoewel dit heel fijn en aardig klinkt is het ook nogal vreemd want je leert hierdoor de regels eigenlijk ook niet, en je kunt alsnog niet echt doorrijden want je kunt er ook niet op vertrouwen dat je dan van iedereen voorrang krijgt. In de Nederlandse fietscultuur is echter de regel dat je zelf doorfietst, en alleen in uiterste nood stopt of zelfs hard remt. Hierdoor blijven mensen bewegen, ook in drukke situaties. Je krijgt hierdoor minder botsingen met fietsers die wel doorfietsen.
  • Op onoverzichtelijke kruispunten waar fietsers elkaar kruisen (en dus potentieel de grootste kansen hebben om elkaar te raken) kijken mensen ver vooruit, en zoeken ze bewust of onbewust al een pad dat ze gaan nemen. Ze fietsen vervolgens zelfverzekerd over deze uitgekiende baan. Over eventuele tegenliggers wordt nagedacht om hier ofwel voor, ofwel achterlangs te kruisen.
  • Met oogcontact kan worden bekeken wat de intentie is van andere fietsers. Fietsers kijken altijd de kant op waar ze heen willen. Door de kijkers kunnen ook de minder-kijkers worden ontlast want deze kunnen probleemsloos verder fietsen: ze worden gecompenseerd door de mensen die wel goed opletten.
  • Fietscultuur: omdat we al van jongs af aan leren fietsen hebben we ingebakken dat fietsen niet gevaarlijk is. Helmen zijn hier dan ook eerder uitzondering dan regel en men is niet bang om te vallen. De perceptie is ook dat je niet zomaar kunt vallen.