Mijn eerste kennismaking met de Tour de France was via een klein radiootje dat m’n vader altijd meenam naar de camping. Rond half 5 smiddags deed ie dat ding aan, en bewoog met de antenne. We hoorden opgewonden stemmen en dat kenmerkende tussenmuziekje dat – lees ik nu – de finishtune heet. Radio is een geweldig medium voor de tour want niets klinkt meer heorisch dan de finish van een bergetappe of zelfs een simpele vlakke etappe.
Er waren de laatste jaren edities dat ik best uitkeek naar de Tour bijvoorbeeld omdat er serieuze kanshebbers waren, of omdat het gewoon heel spannend kon worden. Afgelopen zaterdag begon de tour echter zomaar. Ik wist ook heus wel dat het juli was geworden maar dat er ineens renners een kletsnat podium afreden om te gaan starten met de Tour leek me, tja wat eigenlijk? Misschien wel iets te snel: door het Giro succes van Dumoulin leek de Tour eigenlijk al achter de rug. Het leek ineens een beetje potsierlijk om dan ook nog wekenlang naar de Tour te gaan kijken. Zeker de eerste week, die volledig vlak is en waarvan echt niemand het in z’n hoofd haalt om 3 uur lang te luisteren naar Herbert Dijkstra en Maarten Ducrot die praten over de wijnboerderijen, en kastelen onderweg. Onderweg zijn er wat luchtfoto’s van graanvelden, of van boeren die een fiets uit het gras hebben gemaaid. Op een aantal kilometer van de finish worden de vluchters ingelopen, en komt er een massasprint. Dat wordt een paar keer Kittel, een keertje Sagan en wellicht nog een keer Cavendish. Nederlandse sprinters komen weer niet aan te pas tussen zoveel sprintgeweld.
De Tour is – zeker in de eerste week – altijd het meest voorspelbare sportevenement dat er bestaat. Maar het is er wel ieder jaar, al sinds mijn vader dat radiootje aan zet. En misschien daarom blijf je ook volgen. Omdat het toch een onderdeel is van juli.