Met een schuin oog kijk ik naar m’n fietscomputer op het stuur. Ik zie dat m’n gemiddelde is gezakt naar een getal waar een gemiddelde bejaarde met elektrische fiets nog van zou schrikken. Ik zucht eens, klik m’n voeten uit de pedalen en stop.
Bij de plaatselijke supermarkt koop ik een banaan en een bounty, die ik 300 meter verderop op een bankje langs de vaart opeet.
Ik kijk nog eens op de app op m’n telefoon, die de rit ook heeft opgenomen. Ook daar geen goed nieuws.
De hele weg lijkt de wind al tegen te zitten, en dan nu nog die soort van hongerklop. Ik eet de banaan bedachtzaam op en pieker wat er mis gaat.
Natuurlijk, het was de eerste rit van het seizoen. En er staat best een leuk aantal kilometers op de teller, maar echt plezier heb ik de afgelopen 40 kilometer ook niet gehad op de racefiets.
Ik kijk eens goed naar mijn zwarte Giant, die slordig geparkeerd tegen de prullenbak staat en steek een deel van de bounty in m’n mond.
Ooit, toen ik nog in Apeldoorn woonde fietste ik rustig tientallen kilometers per week op een oude fiets die nu nog ergens in de schuur ligt. Toen had ik nog wel het idee dat ik ook echt hard ging, maar hier in het hoge land is de liefde enigzins bekoeld. Het vlakke land, die wind die altijd tegen lijkt en die lange uitgestrekte landschappen die tegelijkertijd mooi en frustrerend zijn.
En dan is er nog de tijd: zo vaak en veel zit ik niet meer op de fiets, anders zou het misschien ook allemaal wel wat soepeler gaat. Beetje kip – ei probleem natuurlijk.
De komende 250 kilometer moet ik maar eens een knoop doorhakken, besluit ik. Als ik het niet meer leuk vind dan stop ik gewoon. Ga ik verder met dingen waar ik nog wel energie uit haal dan uit een – gatver – bounty.